Het bisschoppelijk college van Roermond

Zie ook:
De Dorpsschool
De Latijnse school
De scholen in het bisdom Luik
De ontwikkeling van dorpsschool en Latijnse school in het hertogdom Brabant tot 1520

Afbeelding van het bisschoppelijk college zoals het er in de beginjaren uitgezien moet hebben (Oude Jezuïtenklooster). Regionaal historisch centrum Maastricht.

In 1951 bestond het bisschoppelijk college van Roermond exact 100 jaar. Dat was de aanleiding om een prachtig jaarboek uit te geven. Diverse auteurs kijken terug op de historie van Roermond en omgeving.

In de laatste hoofdstukken van dit boek is er speciaal aandacht voor de geschiedenis van het Bisschoppelijk College zelf. E. Janssen schrijft eerst een artikel over Mgr. van Bommel (bisschop van Luik) en de bijzondere colleges in Zuid-Nederland. Hiermee wordt ook het Bisschoppelijk College van Roermond in een breder perspectief geplaatst. In het volgende artikel van dezelfde auteur gaat het over de situatie in Roermond na de Franse tijd tot 1841. Het laatste hoofdstuk van het boek is voor rekening van Dr. van Rijswijck, die dit laatste nog eens dunnetjes overdoet en het ontstaan en het eerste deel van de geschiedenis van het college in de 19e en 20e eeuw beschrijft. Onderstaand verhaal is voornamelijk gebaseerd op deze drie artikelen. De beschreven periode kun je grofweg in drie delen verdelen. Het eerste deel beschrijft hoe de Latijnse school langzaam weer vorm krijgt in de eerste helft van de 19e eeuw. Het onderwijs is openbaar maar er begint een beweging te komen om een katholieke middelbare school te stichten. De tweede periode is die van 1851 tot omstreeks 1880. In deze periode bestaat het bisschoppelijk college naast de Rijks-HBS. Er is een voortdurend gevecht gaande om bestaansrecht te verwerven. Bisschop van Paredis is hierbij de centrale figuur tegenover enkele liberale notabelen in de gemeenteraad. Via de kansel, vastenbrieven en de kranten worden de disputen uitgevochten. De periode vanaf 1880 is het pleit gewonnen: het College heeft bestaansrecht afgedwongen en na een tijd wordt ook de bekostiging door het rijk overgenomen.

1794-1815: Franse tijd

Na de afschaffing van de meeste kloosters in Roermond door Josef II in de 80-er jaren van de 18e eeuw, gaat het snel bergafwaarts met het aanzien van de Rooms-katholieke kerk in de daaropvolgende Franse tijd. De bisschop van Roermond vlucht in 1794 als de Fransen Roermond hebben ingenomen, enkele weken na zijn installatie. Daarna doet hij op verzoek van paus Pius VII afstand van zijn ambt en wordt het bisdom Roermond opgeheven. Het wordt dan deel van het bisdom Luik. In Luik overlijdt de bisschop in 1808 en tot de benoeming van Mgr. van Bommel in 1829 is de bisschopszetel daar vacant en is de sturing van de kerk feitelijk in een soort vacuüm beland. Tijdens het Franse bewind wordt de Roermondse Latijnse school omgezet in een "école secondaire".

1815-1830: Toestand onder Willem I

Als Limburg en België in 1815 bij Nederland komen wordt het de kerk niet gemakkelijk gemaakt. Kloosters worden niet echt verboden maar mogen geen nieuwe kloosterlingen aannnemen. De bedoeling is dat ze geleidelijk uitsterven. Kloosterlingen die uit zichzelf willen uittreden krijgen een staatspensioen aangeboden om deze keuze makkelijker te laten zijn. Dit gebeurt overigens vrijwel niet. Veel later worden de kloosters overigens alsnog gedoogd en mogen weer nieuwe kloosterlingen aannemen. Ook in Roermond is aanvankelijk de elite bepaald niet automatisch bereid tegen de anticlericale koers van Willem I in te gaan. Sedert 1816 was er in Roermond ook een Hollands garnizoen gelegerd met veel Protestanten. Ook woonden er voor het eerst sinds tijden weer joden. Er begon een gegoede burgerij op te komen van industriëlen, die vooral wilden dat er goed en degelijk onderwijs werd gegeven waar hun zoons als eigenaar van fabrieken of als handelaar goed mee uit de voeten konden komen. De Latijnse school zoals die voor de Franse tijd bestond vonden ze hopeloos verouderd.
In 1814 wordt de "école secondaire" een "Collegie-Pensionaet der stad Ruremonde." Deze school met daaraan verbonden een klein internaat heeft zeker tot 1820 bestaan. Van de situatie van 1820-1824 zijn geen gegevens bekend. In 1824 mag Roermond van Willem I officieel zijn Latijnse school herstellen. De school heet dan tot 1851 "Koninklijk Kollegie". De ceremoniële opening vond plaats op 19 februari. Er was ook toen een kostschool voor internen aan verbonden. Rector (in die tijd Principaal genoemd) was de pastoor van Wassenberg, Augustinus Rossié. De voordracht van deze persoon kwam vooral voort uit het feit dat hij tevens Pruisisch schoolopziener was en daarom geacht werd veel van het onderwijs af te weten. Het schoolgebouw stond aan de Hiëronymusstraat.

1830-1839: Belgische periode

Een van de eerste geestelijken die inzag dat het onderwijs vernieuwd diende te worden was Mgr. van Bommel, bisschop van Luik. Hij begon uitgebreid te stimuleren dat clerici zich wetenschappelijk gingen bekwamen en meer leerden dan alleen kennis van de bijbel, om aldus ook een rol in het moderne onderwijs te kunnen vervullen. In 1830 werd de pastoor van Herkenbosch, van Paredis, door van Bommel overgeplaatst naar de St. Christoffelkerk van Roermond. Roermond en de rest van Limburg hoorden intussen bij het afgescheiden België. Het gaat iets beter met het Kollegie, vooral door de betere financieringen. In deze jaren ontstaan ook de eerste discussies over de kwaliteit van het onderwijs die in diverse kranten plaatsvinden. In deze Belgische tijd wordt dit college soms Athenaeum, maar meest Kollegie genoemd. Nu kan voor het eerst ook aan het onderwijs een meer religieus tintje worden gegeven, doordat de dwingende regels van den Haag die dat verbieden nu ontbreken. Katholieke leerlingen dienen eens per maand te biechten en elke dag een Mis bij te wonen. In 1835 sticht principaal Rossié de "Société Dramatique", die zich later door haar anticlericale spotliedjes als een broeinest van liberalisme zou ontpoppen.

1839-1851: Streven naar katholieke school

Mgr. van Paredis, geboren te Bree (Blg) 28 augustus 1795, overleden te Roermond 18 juli 1886. Van 1 januari 1841 tot 27 april Apostolisch Vicaris Limburg, daarna bisschop van Roermond.

In 1841 wordt het bisdom Roermond hersteld en wordt van Paredis de eerste bisschop (aanvankelijk nog apostolisch vicaris genoemd). Limburg dat zich zeer tegen zijn eigen zin bij Nederland moest aansluiten wordt nu door de overheid in den Haag enigszins te vriend gehouden. Daarvan maakt van Paredis dankbaar gebruik. Hij begint onmiddellijk met het ijveren voor wat hij noemt volledige vrijheid van onderwijs, d.w.z. scholen moeten de vrijheid krijgen op Katholieke geest geschoeid te zijn. Tot dan toe was er voor vrijwel alles toestemming vanuit den Haag nodig. Hij wil allereerst de scholen onder toezicht van de bisschop stellen om de kwaliteit te bewaken. Het Kollegie leidt inmiddels een kwijnend bestaan (1848 21 leerlingen). Het grote gebouw van het oude Jezuïtencollege is dan feitelijk veel te groot. Als van Paredis een Groot-seminarie wil oprichten op de plaats van het College weet Principaal Rossié dit tegen te houden: "Dit is een burgerlijk Kollegie en een burgerlijk Kollegie moet het blijven." Hierbij wordt hij ondersteund vanuit den Haag en door de inmiddels liberale opvolger van de door en door katholieke Leurs, burgemeester Leclerq. Het Groot-Seminarie krijgt later een plek in de gebouwen van het voormalige Karthuizer klooster.

1851-1863: Beginperiode Bisschoppelijk College

25 April 1851 gaf de gemeenteraad zijn oude Kollegie over aan de bisschop van Roermond met het recht naar eigen goedvinden het onderwijs te regelen en de leraren te benoemen en te ontslaan. Maar: als het College niet aan zijn roeping voldoet of kwijnende wordt mag het stedelijk bestuur de gebouwen weer naar zich toe trekken. Een van de redenen dat de gemeenteraad overstag ging was het feit dat na het overlijden van Principaal Rossié in 1846 er alsmaar geen nieuwe rector gevonden kon worden. Het duurde liefst twee jaar voordat men eindelijk iemand had. (Chr. Heuvels). Toen deze 17 maart 1851 zijn ontslag indiende ging de gemeenteraad overstag met de overdracht aan de bisschop. Men verwachtte overigens in brede kring dat ook de clericalen het wel niet zouden redden.

Op dinsdag 7 Oktober 1851 opende Mgr. van Paredis in het bijzijn van leerlingen, ouders en belangstellenden het nieuwe college. Dit door middel van het opdragen van een plechtige hoogmis ter ere van de H. Geest. Er was een nieuw katholiek bolwerk bijgekomen. Dit naast de Latijnse school te Weert, het Klein-seminarie en de onderwijzersopleiding in Rolduc, het gymnasium van de Franciscanen in Venray en het in 1850 door de Jezuïten overgenomen College te Sittard. In Roermond bestonden sinds enige tijd de scholen der Zusters van Liefde en in 1852 zou het meisjespensionaat van de Ursulinnen geopend worden. De naam van het nieuwe instituut was Bisschoppelijk College. Naast een internaat bevatte de school ook een externaat en een "institut français" waar uitsluitend Frans gesproken mocht worden. Dit wilde niet meer zijn dan een korte voorbereiding op de koophandel. Van de paasvakantie tot medio augustus was er ook een voorbereidende klas. Deze werd soms ook Industrieschool genoemd. Voornaamste vak was hier Frans, naast rekenen, cijferen en boekhouden. Het zwaartepunt in het college zelf lag nog steeds op de klassieke talen, taal- en letterkunde, geschiedenis en Frans. Frans was ook de voertaal in het internaat. Daarnaast leerde men Duits en Engels en was Italiaans facultatief, evenals natuurkunde. In het derde jaar begon men met stelkunde, in het vierde volgde meetkunde en daarmee had men genoeg wiskunde geleerd. Daarentegen moest men vanaf het eerste jaar tientallen hoofdstukken uit de Latijnse en Griekse literatuur uit het hoofd kunnen voordragen. In de hogere klassen kreeg men ook Retorica. Driemaal in het jaar kregen de scholieren vakantie; tot omstreeks 1890 werden de internen wegens de slechte reisgelegenheden met Kerstmis niet naar huis gestuurd. Wel was er drie weken paasvakantie en zes weken zomervakantie. Medio augustus werd het schooljaar afgesloten met een plechtige prijsuitreiking onder voorzitterschap van de bisschop, waarbij zoveel mogelijke hooggeplaatsten uit de geestelijke en lekenwereld werden uitgenodigd. Een uitvoerig verslag stond elk jaar in de in 1855 opgerichte Maas- en Roerbode. (Daarnaast was in hetzelfde jaar al eerder de liberale "Roermondenaar" opgericht.) Via beide kranten bleven de partijen elkaar op talrijke zaken bestrijden. Feit is dat in ieder geval op de openbare Latijnse scholen in Nederland de kwaliteit slecht was (getuige klachten van de universiteiten). Het lijkt er op dat de kwaliteit van het onderwijs op het college in die tijd in ieder geval niet slechter was. Volgens "de Roermondenaar" was het onderwijs op openbare scholen vaak goed. Augustus 1857 staat er in deze liberale krant een verslag van een prijsuitreiking in de kostschool van Mevrouw Wagener. Hier werd Lager en Uitgebreid Lager Onderwijs gegeven. Tot grote tevredenheid van de verslaggever was er op deze school vrijheid van godsdienst. Als goede opvoedsters werd er 's zondags aan tafel gevraagd wat zowel de kapelaan als de dominee in hun preek gezegd hadden. Op deze school werden de meisjes tot beschaafde dames gemaakt, aldus de verslaggever. Bij de einduitvoering prees hij de keurige afwerking van de muziek en van de tentoongestelde borduur- en handwerkjes. De voordrachtjes in verschillende talen werden lief en onberispelijk opgezegd en hij kon merken dat de meisjes wisten wat ze zeiden. Bij andere scholen (lees: bij de Ursulinnen) had hij dat niet kunnen horen! Naar aanleiding van dit verslag ontstaat een langdurige twist die via de beide kranten wordt uitgevochten.

Van 1851 tot en met 1857 stelde van Paredis 21 priesters en 4 leken aan, bij een benodigd personeel van 10 personen. Er was dus groot verloop in die beginjaren. Oorzaak was vooral de benoeming van priesterleraren tot kapelaan of hun vertrek naar de missie. Maar deze benoemingen komen waarschijnlijk voort uit hun tekortschieten als leraar. Ook op de Franse school schoot het onderwijs in de beginjaren tekort. De priesterleraren waren meestal te weinig geschoold om met name de handelsvakken goed te kunnen onderwijzen. De Roermondenaar werd steeds feller in zijn spotternijen. Dit had tot gevolg dat op 3 januari 1858 Mgr. van Paredis het verbod afkondigde om deze krant te lezen. Dit was al heel snel de genadeklap voor de krant. Een half jaar later werd de antikatholieke "volksvriend" opgericht. De sfeer tussen katholieken en liberalen is inmiddels sterk verziekt.

1863-1880: Concurrentie Rijks HBS

In 1863 is de wet over de inrichting en opzet van de Hogere burgerschool tot stand gekomen door bemoeiïngen van de liberaal Thorbecke. Er zouden in Nederland 15 HBS-en moeten worden gesticht, waarvan 5 met een vijfjarige en 10 met een driejarige cursus. Zo zou er ook een in Limburg moeten komen. Maastricht besloot liever een gemeentelijke school in plaats van een Rijksschool op te richten. Toen gingen de liberalen van Roermond lobbyen voor een Rijks-HBS in hun gemeente. Maar Roermond had minder dan 10000 inwoners, zodat de plaats eigenlijk niet in aanmerking kwam. Maar uiteindelijk besloot het rijk dat Limburg recht had op een 5-jarige en een 3-jarige HBS. Roermond wilde persé gaan voor de vijfjarige opleiding. Maar de gemeente zou dan voor het gebouw moeten zorgen besloot het rijk. Vanaf dat moment is het voortbestaan van het bisschoppelijk college voor het eerst bedreigd. De oplossing wordt uiteindelijk dat het bisschoppelijk college verhuist naar een ander gebouw en dat het oude gebouw wordt ingenomen door de Rijks-HBS. Besloten wordt een sober gebouw achter de Meelwaag te bouwen. Dit wordt de basis van de gebouwen die er uiteindelijk tot de zeventiger jaren van de twintigste eeuw hebben gestaan. Nog voor de dag der aanbesteding valt het besluit om ook het contract met de bisschop te vernieuwen. Er zal slechts gemeentelijke subsidie zijn als er voldoende leerlingen zijn, hetgeen elk jaar opnieuw bekeken wordt. De liberale gemeenteraad is er feitelijk van het begin af aan van overtuigd dat het met het college snel zal zijn afgelopen als de HBS er is.
Bij het begin van het schooljaar 1865-1866 waren de gebouwen nog niet geheel voltooid. De leraren woonden normaal ook in het internaat, maar moesten nu tijdelijk een onderkomen elders in de stad vinden. De interne leerlingen mochten tijdelijk in het Groot-seminarie in het voormalige Karthuizerklooster overnachten. De lessen zelf werden al in de nieuwe gebouwen gegeven met op de achtergrond timmer- en metselgeluiden. In december waren er 85 interne en 15 externe leerlingen. De Rijks-HBS had toen 70 externe leerlingen. De 85 interne leerlingen sliepen in een slaapzaal welke in 1951 (het jaar van de uitgave van het jubileumboek) in gebruik was voor slechts 50 leerlingen. Het was dus gelijk al te klein en al een half jaar na de opening werd de aanvraag voor de bouw van een tweede slaapzaal ingediend. Intussen waren namens het bisdom bouwterreinen aangekocht die ten zuiden van de percelen gelegen waren. In 1867-1868 werd hier een vleugel opgetrokken die de kapel, twee studiezalen en een tweede slaapzaal opleverden. Nu was er plek voor 90 internen. In 1870 kwam er een derde slaapzaal, in 1871 was er zo slaapplek voor 115 jongens. Inmiddels had de school in totaal 180 leerlingen. Omdat de gemeente weigerde om het bouwterrein tussen de speelplaats van het college en de in 1870 opgerichte tweede openbare lagere school te verkopen waren er voorlopig geen uitbreidingsmogelijkheden meer. Pas in 1906 kon na aankoop van de bergplaats voor brandspuiten een verdere uitbreiding plaats vinden.

De inhoud van de vakken was de eerste jaren nog niet veel veranderd, behalve dat er sinds 1866 in elk leerjaar wiskunde op het programma stond en in de meeste leerjaren ook kosmografie. De inhoud van dat laatste vak is niet duidelijk. In 1878 komt Engels definitief op het programma en blijkt kosmografie vervallen. De specialisaties van de leraren was nog gering. De meeste leraren hadden de taak om diverse vakken te onderwijzen. Het onderwijs zal dus waarschijnlijk nog niet op een erg hoog peil hebben gestaan. Vanaf 1864 kreeg het Institut Français van het College de status van Rooms-katholieke HBS. Vanaf 1870 had deze HBS meer leerlingen dan de Rijks-HBS.
Tot augustus 1866 had de eerste klas per week 34, de tweede 36 en de derde 37 lesuren. De school begon 's morgens om acht uur en duurde met een kwartier pauze om tien uur tot kwart over elf. Na de middagpauze was er les van kwart over een tot kwart over drie. Vanaf 1866 veranderden de schooltijden. Nu had de eerste klas wekelijks 39, de tweede 36, de derde 37 en de vierde 30 lesuren te verwerken. Er was les van acht tot kwart over twaalf en van twee tot vier. Drie keer in de week wandelden onder begeleiding van surveillanten de internen door de stad. De Rijks-HBS had een gymnastiekzaal, en vanaf 1868 mochten daar ook de leerlingen van het college gymnastiek beoefenen, en wel 's avonds onder begeleiding. In 1890 werd een vrijkomend lokaal van de RK parochiale lagere school tot turnlokaal ingericht. Op dinsdag en donderdag was er van drie tot half vier studie, gevolgd door nog een uur les. Op zondagochtend was er een vroegmis en een hoogmis, daarna een half uur studie en dan nog drie kwartier bijbelse of kerkelijke geschiedenis. Voor het jaar 1871-1872 blijkt uit de lijst der prijsuitdelingen dat er ook een in tweeën gesplitste voorbereidende klas was: een voor Nederlnaders en een voor Duitsers. Ook de HBS had nu naast een Division Française ook een Division Allemande. In die tijd was het in Duitsland onmogelijk om de jongens op een katholieke school te doen. Deze schoolvormen bestaan in ieder geval nog tot 1887. In de Franse afdeling was het Frans spreken nog steeds verplicht, in het Duitse deel Duits. Als je werd betrapt op het spreken van je moedertaal kreeg je een vernederend signum opgespeld. Dit gebruik werd pas in 1903 afgeschaft.
Het gebouw van het "Klein-College" in 1965. (Foto Maas- en Roerbode)

De voorbereidende klas met vakken van gewoon en uitgebreid lager onderwijs heette officieel RK parochiale lagere school, maar werd in de volksmond al gauw Klein-College of Paredis-school genoemd. In 1890 kreeg ze eigen gebouwen in de Munsterstraat, waar ze tot de zeventiger jaren van de twintigste eeuw in gehuisvest bleven. De bekende hoofdonderwijzer J. Waterreus was in 1868 de eerste leerkracht, het algemene toezicht en godsdienstonderwijs werd verzorgd door de priesterleraar Th. Smeyers. Waterreus stichtte in 1879 een nieuwe particuliere RK school en nam 33 leerlingen mee. Aan het kleincollege volgde S. Frencken hem op. De particuliere school kreeg in de loop der jaren steeds minder leerlingen en hield ergens tussen 1887 en 1891 op te bestaan. Door het hoge schoolgeld op het Klein-College van F15 waren de leerlingen allen zonen van gegoede ouders.

De eerste afgestudeerde leraren met een diploma voor de katholieke HBS zien we vanaf 1864. Diverse docenten halen het diploma MO Frans, Nederlands of Sciences Naturelles in de jaren 1864-1869. In 1869 gaf directeur Everts tegen alle tradities in opdracht aan de priester F. Spijkers om een universitaire studie wis- en natuurkunde te volgen in het liberale Leiden. In sommige conservatieve kringen ontstond een storm van verontwaardiging. Maar gesteund door zijn bisschop hield Everts stand. Paredis gaf ook aan priesters die leraar zouden worden aan het klein-seminarie in Rolduc de opdracht om staatsexamens in profane vakken te doen.

Intussen bleef Paredis ook het volk bewerken via bijv. vastenbrieven. In 1865 schrijft hij dat "de Vrijmetselarij niets onbeproefd laat om onze heilige godsdienst te benadelen en dat zij probeert via het onderwijs, zowel het lagere als het hogere, het geloof te ondermijnen en de kinderen in onverschilligheid en godsdienstloosheid te doen onderrichten en opvoeden." Dergelijke uitlatingen deed hij ook in 1867 en 1868 en ook in de zeventiger jaren wordt deze campagne nog voortgezet. In 1866 verklaren de gezamenlijke bisschoppen middels een syllabus de oorlog aan het liberalisme. Liberalen worden steevast gelijkgesteld met vrijdenkers en vrijmetselaars. In 1869 moet de gemeente de overeenkomst met het college vernieuwen. Er blijkt nog steeds zeer veel tegenstand in de gemeenteraad. Jonkheer Michiels van Verduynen is tegen een nieuwe toelage. Hij voelt zich bedrogen: in 1851 werd de raad voorgespiegeld dat een door de bisschop geleid college de stad geen geld hoefde te kosten. Er was echter niets contractueel vastgelegd. Daardoor werd er in 1854 voor een heel decennium F500 per jaar afgedwongen, terwijl het onderwijs niet voldeed en de stad al een goede Rijks-HBS had. Hij wil dat de bisschop de school maar zelf gaat financieren. Gezien het feit echter dat 49 jongens van Roermond op het college zitten stelt de burgemeester voor om 5 jaar lang F1000 te geven, daarna vijf jaar F500 en daarna niets meer. Dit voorstel wordt met negen tegen drie aangenomen. De kern van de nog lang invloedrijke liberalen in Roermond werd gevormd door leraren van de Rijks-HBS, rechters, officieren van justitie, politiecommisarissen en hoofdonderwijzers. Veel van de eerdere groothandelaren en industriëlen waren inmiddels vertrokken naar Duitsland, waar veel meer mogelijkheden waren dan in het economisch verwaarloosde Limburg.
In 1875 ontstaat er een schandaal, als de Rijks-HBS een meisje toestaat om de lessen te gaan volgen. Hiervoor moest overigens eerst officieel toestemming worden verkregen van de minister. Dit eerste meisje, dochter van van de Kamp, is daarmee in Limburg een pionier zoals vier jaar tevoren Aletta Jacobs als eerste meisje een universitaire studie mocht volgen. Maar zelfs de Maas- en Roerbode kon dit geen voldoende reden noemen, hoe afkeurenswaardig ook, om de Rijks-Hbs op te heffen.
De wet op het hoger onderwijs van 1876 schreef voor dat de bestaande bijzondere gynasia voor 1 maart 1878 aan gemeentebestuur en minister van binnenlandse zaken moest hebben overlegd. Het leerplan diende met dat van de staatsgymnasia overeen te komen. Pas 30 december 1878 is het college in staat een programma te overleggen dat daar aan voldoet. Er waren behoorlijk wat wijzigingen noodzakelijk. Ook de gemeenteraad draait de duimschroeven nog eens aan en vanaf dan gaat het bergopwaarts. Het college vertoont de wil gelijke tred te houden met neutrale scholen.

1880-1950: Groei Bisschoppelijk College

De tegenstand van de liberalen werd in deze periode steeds zwakker. In 1889 kreeg het college voor liefst 2 decennia een contract met F1000 subsidie per jaar. Vanaf 1904 kreeg het college ook rijkssubsidie, door wijzigingen in de onderwijswet. Gemeentelijke subsidie werd verboden, maar daarvoor in de plaats besloot de gemeente subsidie te geven voor de huur van gebouwen. In 1906 werd er een vereniging "het bisschoppelijk college" opgericht welke alle gronden en gebouwen van de stad kocht. Toen was het College echt onafhankelijk. In 1908 verrees er nog een nieuw gebouw, welk in 1938 in de hoogte werd uitgebreid.
Toch was er ook even een terugslag. In de periode net na de eerste wereldoorlog moest Katholiek Nederland alle zeilen bijzetten. Op diverse plekken in Europa zijn er revoluties of pogingen daartoe in navolging van de communistische revolutie in Rusland in 1917. Ook het vreedzame socialisme krijgt veel navolgers en de katholieken zien hierin een grote bedreiging. Er worden snel ook katholieke bonden opgericht en de bisschoppen schrijven een herderlijke brief waarin het socialisme niet alleen wordt afgekeurd, maar katholieken die socialistische bijeenkomsten bezoeken wordt met excommunicatie gedreigd.
Maar allengs merk je in ieder geval in Limburg dat de macht van de kerk overeind blijft. Ook het bisschoppelijk college blijft groeien. In 1926, bij het 75-jarig bestaan had de school 323 leerlingen, van wie 200 op het Gymnasium, 68 op de HBS, 20 op de Hogere handelschool en 35 op de voorbereiding. Na de nieuwe onderwijswet van 1937 ontstonden HBS A (i.p.v. handelsschool) en HBS B. In 1943 had de school tengevolge van de nieuwe wet al 685 leerlingen. De groei zou sindsdien gestaag blijven doorgaan.

Artikelen in de Maas- en Roerbode 1967 en 1970 over het bisschoppelijk college.
Geschiedenis internaat Schöndeln

 

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"