We zien dus dat ongeveer 1 op de 9 mensen per gemeente kiesgerechtigd was. Er was nog geen vrouwenkiesrecht, de leeftijdsgrens was hoger dan nu en daarnaast vielen dus ook nog aardig wat mensen af omdat ze te arm waren. Maastricht en Venlo maakten geen deel uit van de Duitse bond en mochten dus ook niemand kiezen.
Het Hertogdom Limburg en zijn verhouding tot de Duitse bond in de 19e eeuw
Dit artikel is grotendeels gebaseerd op een uitvoerig hoofdstuk in het Limburgs jaarboek van 1913, geschreven door Th. Dorren. Dit hoofdstuk bevat ook de weergave van dverse actes en brieven, in het Nederlands, Duits of Frans.
Pas 15 november 1904 verdween de naam "Hertogdom Limburg" als begrip voor wat nu de Nederlandse provincie Limburg is. Op 19 april 1839 trad Limburg toe tot de Duitse bond en op 11 mei 1867, de datum van het tractaat van Londen, werden alle bondsbetrekkingen opgeheven. Toch bleef de naam "Hertogdom Limburg als een soort atrofie gehandhaafd tot 1904, toen een lid van de Provinciale Staten het voorstel deed om van deze titulatuur nu eindelijk voorgoed afstand te doen.
De Duitse Bond is geboren tijdens het Weense congres van 1815. Al de oude Duitse adel was daar bij elkaar gekomen in een poging om het Ancien Régime weer een nieuw leven in te blazen. Er werd gesproken over titels, over grondgebied, over schadevergoedingen. Maar ook: hoe kon men al deze oude vorstendommen na het uiteenvallen van het Duits-Roomse Habsburgse rijk weer wat meer samenhang geven. Moest er een centraal bestuur komen of meer een soort federatieve eenheid? Uiteindelijk werd besloten om in ieder geval geen keizer meer aan te stellen en noch Oostenrijk, noch Pruissen te laten overheersen. Er kwamen 35 bondsstaten, waaronder 4 vrije steden. In de Vrije stad Frankfurt kwam de bondsdag. Elk bondslid had afhankelijk van zijn grootte 1 tot 4 vertegenwoordigers in deze bondsdag. In totaal waren er 65 vertegenwoordigers. Ook de Nederlandse koning was lid van de bond, als bezitter van het Groot-Hertogdom Luxemburg. Samen met de koning van Denemarken als bezitter van het hertogdom Holstein, de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruissen vormden zij een bondgenootschap dat elkaar diende bij te staan als een lid bedreigd werd van buiten.
Tijdens de Belgische opstand probeerde de Nederlandse koning hulp te krijgen van de Duitse bond, maar het conflict werd gezien als een intern conflict en niet als een bedreiging van buitenaf. De gehele provincie Limburg, met uitzondering van Maastricht, sloot zich aan bij de opstand en hoorde toen dus bij België. Maar intussen waren er al gesprekken in Londen om te kijken hoe een indeling gemaakt kon worden als België niet bij Nederland zou terug keren. Toen al werden op papier Nederlands Limburg en Belgisch Limburg gescheiden, met als argument de grensbewaking door middel van de Maas maar ook de territoriale aansluiting van Maastricht met Brabant en Gelderland. Toen in de dertiger jaren de kwestie betreffende Luxemburg hangende was, was de Prins van Oranje, de latere koning Willem II, in Londen met zijn twee zoons. De latere koningin Victoria was toen nog een 18-jarige prinses en men sprak van een aanstaand huwelijk van haar met prins Alexander der Nederlanden. Omdat Hannover bij Engeland hoorde, zou dat tot gevolg hebben dat Hannover op den duur onderdeel van Nederland zou worden. Ter compensatie zou in dat geval zowel Luxemburg als Limburg aan België worden overgedaan. Uiteindelijk viel de keus van Victoria op een andere gegadigde, Albert van Saxen-Coburg_Gotha, waarmee ook het afstaan van Limburg van de baan was!
In 1839 na de definitieve afscheiding van België moest er weer het een en ander geregeld worden. Luxemburg werd gesplitst en kwam deels bij België. Dat betekende dat er ook minder manschappen geleverd werden aan de Duitse bond, en dat moest gecompenseerd worden. Besloten werd dat de al bestaande pennevrucht "Nederlands Limburg" ook bij de Duitse bond zou komen en twee afgevaardigden ging leveren aan de bondsdag. Bovendien moest er altijd een compagnie cavalerie gereed gehouden worden. Deze werd samengesteld uit Limburgers, met uitsluiting van soldaten uit Venlo en Maastricht, de belangrijkste vestingsteden aan de Maas, waar Nederland zelf volledige zeggenschap over wilde blijven houden. Bij de kroning van Willem II lezen we o.a. "den nieuwen koning, die de Nederlandsche, Luxemburgsche en Limburgsche Kroonen heeft aanvaard", en op 7 oktober 1840, de dag van de troonsafstand van Willem I, spreekt deze over de overdracht van ook zijn hertogelijk gezag en hertogelijke kronen, doelende op zowel de kroon van Limburg als die van Luxemburg. Opvallend is dat er nooit een officiële abdicatie van die kroon heeft plaats gevonden, waardoor eigenlijk nog steeds de Nederlandse koning tevens hertog is van Limburg...
Het Luxemburgs-Limburgse contingent behoorde tot het negende armeekorps van de Duitse Bond en bedroeg, zonder de reserve, in 1841 2556 manschappen. In 1846 was er een bondsbesluit waaruit volgde dat Luxemburg zorg moest dragen voor de infanterie, en Limburg voor 566 cavaleristen, 297 kanonniers en 37 pioniers, die voortdurend marsvaardig moesten zijn. In 1855 werd besloten dat Limburg uitsluitend een regiment cavalerie zou leveren. (Het vijfde regiment dragonders). "Ze zullen gekleed gaan als het derde regiment, behalve dat de overslag voor groot tenne op de rok van donkerblauw laken zal zijn." (afbeelding uit "Knötel, Uniformenkunde, Band V).
In 1848 wilde men de bond moderniseren door meer democratisch gekozen vertegenwoordigers naar de bondsdag te sturen. Dit naar aanleiding van een democratiseringsgolf die door heel Europa welde. Het is ook het jaar van de grondwet van Thorbecke. Er werd besloten om een voorzitter te benoemen ("Reichsbestierder"), dit werd aartshertog Johan van Oostenrijk. Maar al snel was er een conflict tussen radicale hervormers en conservatieven. Het was ook in die tijd dat Limburg begon te pleiten voor loskoppeling van Nederland, waarbij sommigen bij België wilden, anderen een onafhankelijk deel van de Duitse bond wilden worden. Er werden in Limburg twee mensen democratisch gekozen als afgevaardigde voor de bondsdag. Deze twee werden gekozen door vertegenwoordigers (kiesmannen) uit alle gemeenten van Limburg. Al deze kiesmannen togen naar Roermond om een vertegenwoordiger te kiezen, of naar Valkenburg om daar eveneens een vertegenwoordiger te kiezen.
Deze kiesmannen op hun beurt werden dus weer in de eigen gemeente gekozen. De kiesman moest de ouderdom van 23 jaren hebben bereikt, in het volle bezit zijn van burgerrechten en niet afhankelijk zijn van armensteun. Enkele voorbeelden:
- Beesel had 1391 inwoners, 151 kiesgerechtigden en mocht 3 kiesmannen kiezen. Gekozen werden P.H. van der Velden, landbouwer, Ruys van Nieuwenb., burgemeester en G.G. van der Broek, logementhouder
- Belfeld had 409 inwoners, 51 kiesgerechtigden, 1 kiesman te kiezen. Dat werd J.J. Beelen, landbouwer.
- Roermond had 6005 inwoners, 820 kiesgerechtigden en mocht 12 kiesmannen leveren. Dat werden: P.J. Burgens, horlogemaker, J.S. Lemmen, zonder beroep, W. Rutten, bakker, F.H. Papler, hoefsmid, L. Aujon, rentenier, P.J. Thoolen, herbergier, C.F. Kessels, zonder beroep, H. Heijnen, winkelier, K.L. Nicolas, huisschilder, F.Thissen, Slagter, G. Gruijters, bouwmeester, en Thissen-Linssen, koopman.
- Swalmen had 1564 inwoners, 163 kiesgerechtigden en mocht 3 kiesmannen kiezen. Dat werden: H. Kuypers, landbouwer, J. Kuypers, landbouwer en P. Thijssen, verwer.
Revoluties worden bijna altijd mede veroorzaakt door economische omstandigheden. De misoogsten, aardappelziekte en felle griepepidemie van 1845 en 1846 maakten de bevolking rijp voor een opstand. De belastingen waren ongelijkmatig verdeeld en de kosten voor de eerste levensbehoeften waren buitensporig hoog. In Nederland was een belasting die per hoofd werd geheven, het zogenaamde kopgeld. In Limburg bedroeg die 2,5 miljoen gulden per jaar, waarvan 1 miljoen niet in Limburg werd besteed. Ook werd stelselmatig voorbijgegaan aan Limburgers bij benoemingen en het katholicisme voelde zich nog steeds achtergesteld. In 1840, bij de eerste grondswetwijziging na de Belgische afsplitsing mocht niemand uit Limburg meestemmen. Dat besluit werd door alle provincies van Nederland unaniem genomen, alleen Noord-Brabant was tegen. De 9 jaren dat Limburg bij Belgie had gehoord waren veel beter geweest en er had een sfeer van vrijheid geheerst. De stemming tegen "Holland" begon steeds sterker te worden. Aan de Kraanpoort te Roermond hadden op 4 april 1848 botsingen plaats gevonden tussen de burgerwacht en soldaten van de overheid. Zelfs werd de officier van justitie, de Willebois, door een schutter met de degen bedreigd. Naar aanleiding daarvan werd het garnizoen versterkt. Toen door de officier van justitie een onruststoker uit Thorn, Max Parren, werd opgepakt raakten de marechaussees slaags met de plaatselijke burgerwacht van Roermond. De hoedenmaker Heijnen voegde de plaatsvervangend officier Bloemarts in bijtende bewoordingen toe:
"Wat heb jij kerel hier te kommanderen, pak je weg, wie heeft jou hier geroepen, ik schijt op een officier van justitie, dat raakt je niet, strontkerel, wat hier gebeurt."
Zijn broer Joseph Heinen, kastelein van een societeit waar ook veel militairen kwamen, viel hem bij. Het zaakje dreigde zo uit de hand te lopen dat de officier met zijn manschappen zich uit de voeten maakte. Het gevolg was dat een aantal hoge heren vervolgens de sociëteit van Heinen boycotten. Tegelijk werd het garnizoen in de stad versterkt. Maar de separatisten kregen de daar op volgende maanden steeds meer aanhangers. Zelfs de plaatsvervangend officier Bloemarts begon separatistisch getinte uitspraken te doen, hetgeen uiteindelijk tot gevolg had dat hij bij Koninklijk besluit op 24 juni 1848 werd ontslagen.Ook in Sittard en heerlen waren wanordelijkheden, waardoor vanuit Maastricht 24 dragonders naar Sittard moesten worden gestuurd en een détachement infanterie naar Heerlen. Ook in Eijsden en in Gronsveld waren er opstootjes. Er begon zich een sterke beweging af te tekenen die voor separatisme ijverde. Maar ook uit Holland gingen stemmen op ten gunste van de afscheiding. Met name het NRC riep op om Limburg af te staan, het katholieke de Tijd verzette zich hier scherp tegen. Het was vooral Mr. J.H.G. Boissevain die in een brochure pleitte voor de afscheiding en niet wenste "om een paar maal honderd duizends zielen, die ons vreemd en van ons afkerig zijn, aan ons gekluisterd te houden." De afgevaardigden uit Limburg waren een belangrijke graadmeter voor de houding in Limburg. Werden het mensen die los van Nederland wilden, of waren het juist oranjegezinden. Tegelijk kon men nu gebruik maken van de mogelijkheid om eindelijk een aantal rechten die niet goed toegekend waren in Limburg af te dwingen. Er kwam een ware stroom los van verzoeken in Den Haag. Er moesten hervormingen komen in de grondwet, vrijheid van eredienst, vrijheid van onderwijs, vrijheid van vereniging en bijeenkomst, instelling van een jury voor drukpersovertredingen, openbaarheid van vergadering en vrijheid van drukpers. Er werd steeds ontzettend veel bedisseld achter gesloten deuren. Toen Willem I Limburg bezocht en niet naar Sittard wilde gaan, reed de burgemeester van Sittard de koning tegemoet en zei: "Sire, als u Sittard niet aan doet, dan worden we allemaal pruis." Hij kreeg zijn zin, de koning kwam. Intussen werden er in Maastricht handtekeningen verzameld waarin men eiste dat er rechtstreekse verkiezingen zouden komen zonder onderscheid van standen en meer van eerder genoemde kwesties aan de orde werden gesteld. M.b.t. de grondwet werden er maar liefst 22 wijzigingen geéist. Men wilde de vrijheden terug die men onder Belgisch bestuur had genoten. Sommige gemeenten gingen nu al zo ver dat ze onomwonden om afscheiding vroegen. Ook baron van Scherpenzeel-Heusch pleitte voor afscheiding. Hij wilde graag van Limburg een apart Groot-Hertogdom maken, lid van de Duitse Bond. In de kamerzitting van 29 mei 1848 waren er maar liefst 29 petities binnen gekomen uit Limburgse gemeenten, allemaal handelende over wensen m.b.t. de herziening van de grondwet. Daarnaast werden er nog talloze verzoeken rechtstreeks aan de koning gericht of aan de commissie grondswetherziening.
Bij een vergadering op zondag 7 mei 1848 in hôtel de l'empereur te Valkenburg (700 mensen!) nam baron van Scherpenzeel het woord en pleitte onder ovationeel applaus voor afscheiding.Daarop volgden de hiervoor genoemde verkiezingen. Op de dag van de verkiezingen in Roermond zaten achter de tafel de burgemeester en twee raadslieden. Een van de separatisten ging naast hen zitten, en vier antiseparatisten gingen daar weer achter zitten. Blijkbaar was iedereen bang dat de stemming niet eerlijk zou verlopen. De separatisten wonnen met 60% tegen 40%. Ook in Valkenburg wonnen de separatisten. Zo werden de separatisten Baron van Scherpenzeel en L.A.M. Schoenmakers naar de bondsdag vertegenwoordigd.
In Frankfurt waren inmiddels ook chaotische taferelen, want ook daar heerste de geest van revolutie. De Duitse vorsten zou worden gemaand hun kroon neer te leggen, het parlement zou de gestolen staatseigendommen terug moeten krijgen, het celibaat in de R.K. kerk zou moeten worden afgeschaft. Hierbij waren ook Schoenmaeckers en Scherpenzeel aanwezig, en zij lobbyden voor een afscheiding van Limburg van Nederland. Op 14 juli kwam er een rapport, ingesteld door een internationale commissie, waarin Limburg los gemaakt diende te worden van Nederland om rechtsredenen: het kon niet zo zijn dat een gebied en onderdeel van de Duitse Bond was en ook bij Nederland hoorde. Een additioneel artikel, voorgesteld door de afgevaardigde Clemens uit Bonn, nodigde het centrale bestuur uit om onmiddellijk afdoende maatregelen te nemen om het besluit tot afscheiding van Limburg uit te voeren. Dit amendement werd met algemene stemming aangenomen. De Nederlandse regering raakte in paniek en besloot om al het aanwezige buskruit in de kruitmolen te Valkenburg binnen de vesting Maastricht op te slaan. Verder werden de kruitmolens onklaar gemaakt. Sittard werd bezet door een militaire colonne uit Maastricht, en ook naar alle andere grotere plaatsen in Zuid-Limburg werden soldaten gestuurd. Scherpenzeel had in een brief van 29 juni aan de kiezers van Roermond geschreven dat de leden van de vergadering in Frankfurt hem de verzekering hadden gegeven Limburg niet in de steek te zullen laten en dat ze desnoods een oorlog met Nederland zouden beginnen. Maar in Frankfurt leek men de Limburgse kwestie voorlopig terzijde te hebben gelegd. Op 18 augustus was in Den Haag de zitting van de tweede kamer grotendeels gewijd aan de in Franfurt gedecreteerde afscheiding. De Duitse gezant in Den Haag had inmiddels al twee keer kennis gegeven aan de Nederlandse regering van het bondsbesluit en wenste nu met de regering in onderhandeling te treden. November 1848 pleit Scherpenzeel nogmaals in de bondsdag voor het uitvoeren van de motie. De voorzitter geeft hem gelijk, maar wenst geen termijn te stellen wanneer deze afscheiding nu moet plaats vinden. 12 februari 1849 laat de Koning van Nederland aan de bondsdag weten fel tegenstander te zijn van deze afscheiding. Compleet gefrustreerd door alle gebeurtenissen nemen op 14 mei 1849 Scherpenzeel en Schoenmaeckers ontslag als lid van de bondsdag. Opmerkelijk is dat ze als argumenten ook gebruiken dat ze het niet eens zijn met de hervormingen die er inmiddels in de Duitse Bond hebben plaats gevonden en dat ze zich in een dergelijke republikeinse vereniging niet thuis voelen en hopen dat ook Limburg daar verschoond van zal blijven. M.a.w.: de afscheidingsdroom is voorbij, ze zijn tot inkeer gekomen.... Toen er in Limburg verkiezingen plaats vonden voor de eerste en tweede kamer werd Scherpenzeel na enkele stemmingen moeizaam verkozen. Maar uiteindelijk trok hij zich ook hier gefrustreerd terug.
Met de Oostenrijks Pruisische oorlog in 1866 kwam er ook een einde aan de Duitse Bond. Aan de 18 augustus 1866 gestichte Noord-Duitse Bond nam Limburg niet meer deel. 26 November dient de Nederlandse regering bij het Berlijnse hof een ontwerpconventie in waarhij deze verzoekt dat zowel Nederland als Duitsland op geen manier meer via de Duitse Bond met elkaar in verbinding staan. Op 11 mei 1867, de datum van het tractaat van Londen, werden alle bondsbetrekkingen opgeheven.