De Halfman
Halfmannen waren tot de Franse tijd pachters van grote boerderijen, die de helft van de opbrengst mochten houden, de andere helft was voor de eigenaar van de boerderij. Eigenaars waren vaak kloosters. Van mijn eigen voorouders zijn diverse mensen halfman geweest, zoals Joannes Simes in Beesel begin 18e eeuw (Einderhof), of Albertus van Kicke in Swalmen in dezelfde tijd (Zuidewijcks Spick). Wellicht zijn halfmannen voormalige "hoofdlaten" (een soort lijfeigenen) van grote laathoven, die vrigelaten zijn of zich vrijgekocht hebben en vervolgens met hun kennis van het besturen van grote boerderijen als vrij man rond zijn gaan trekken. Bij de verslagen van de raadsvergaderingen van de magistraat van Roermond komen we geregeld "de halfman van Muggenbroeck" tegen. Behalve dat hij boer en pachter was, had deze persoon ook als taak om de galg te vervoeren bij terechtstellingen. Halfmannen waren nl. boeren die alijd karren en paarden hadden, en dus ook bij oorlogstoestanden hand- en spandiensten moesten verrichten of indien nodig dieren en spullen moesten afstaan.
Omdat er voor het verbouwen van land een drieslagstelsel werd toegepast, waren de pachtcontracten met halfmannen meestal op een veelvoud van drie jaar gebaseerd. (3,6,9,12 jaar). In goede jaren konden halfmannen aardig wat voor zichzelf opbouwen en verdienen, waardoor ze na afloop van de pachtperiode vaak voor zich zelf konden beginnen. Maar ook als ze ontslagen werden waren deze mensen door hun ervaring en meestal groot organisatietalent gezochte figuren voor pachtcontracten elders. Er zijn voorbeelden van meerdere generaties halfmannen van eenzelfde familie bekend.
In Maas- en Swalmdal jaarboek 11 uit 1991 staat een mooi voorbeeld van een pachtcontract uit 1627 tussen halfman Lindemans en het klooster Maria Weide. De kloosterhof in Middelhoven (Swalmen) was al sinds 1453 bezit van dit nonnenklooster uit Venlo, 18 km. verder. In 1624 hadden beide partijen al eerder een contract van drie jaar gesloten, en blijkbaar was dit naar tevredenheid geweest. Nu werd er een contract van 6 jaar afgesloten met een opzegtermijn van 6 maanden. Opzeggen kon alleen drie jaar later. Ik neem de voornaamste punten van dat contract hier over.
- Het gezin (man, vrouw, kinderen en personeel) moest een vriendelijk leven leiden, er mochten geen klachten komen.
- Er was een herder. Voor het hoeden van de schapen mocht geen knecht of meid meegestuurd worden. Ook mochten niet schapen die niet bij de kudde hoorden meegehoed worden. Men diende 100 hofschapen te houden, waarvoor de halfman 156 schoven koren als bijvoeder tijdens de winter kreeg toegewezen.
- Alles wat binnen twee dagen door de halfman zelf gerepareerd kon worden moest hij ook zelf doen. Anders mocht hij hulp inroepen, zoals bij het jaarlijkse versterken van het rieten dak. Het klooster betaalde dan de kosten van het materiaal, de halfman moest voor kost en inwoning van de hulp zorgen.
- Als de boerdeij of stallen zouden afbranden door nalatigheid van de halfman of een der zijnen waren de kosten voor heropbouw voor hem
- Hij mocht alleen gronden van het klooster in cultuur brengen tenzij met toestemming van het klooster. Niets mocht in onderpacht komen, ook geen landerijen mochten versnipperd worden.
- De pachter moest alle heggen, greppels, hekken en wanden onderhouden. Hij diende voor het benodigde hout op eigen kosten jaarlijks 40 wilgen of populieren te planten.
- Behalve de paarden was de helft van de dieren en van de opbrengst van het land voor het klooster, de andere helft voor de pachter zelf. Bij de deling moest de pachter de beesten in tweeën zetten, waarbij het klooster de eerste keus had.
- In het voorjaar werden de schapen geschoren. Tijdens dit scheren zorgden de nonnen voor een ton bier. Een lam, van te voren gekozen door het klooster, moest bij de kermis op het klooster worden afgeleverd.
- Het klooster mocht ten alle tijden het vee komen tellen. Ook moest bijgehouden worden als dieren stierven (werd opgeschreven op een kerfstok). Van een dood dier moest een oor worden bewaard.
- Er moesten 8 melkkoeien worden gehouden, jaarlijks moesten er vier kalveren worden gefokt. Er moest jaarlijks dertig pond boter worden geleverd en enkele hand- of perskazen.
- Er moesten twee zeugen worden gehouden die jaarlijks 10 biggetjes moesten "trekken". De halfman en het klooster moesten ieder voor anderhalf malder boekweit als voer zorgen.
- De oogst moest op het veld in twee bermen worden verdeeld. Het klooster had de eerste keuze. Deze helft werd door dorsers van het klooster binnengehaald. De halfman diende deze dorsers te verzorgen, maar ontving daarvoor een kop graan per dorser. Na afloop moest de halfman dit deel naar het klooster brengen.
- De halfman mocht een derde deel van het fruit hebben.
- Van de landerijen die tienden verschuldigd waren, moest hij de helft van de graantienden afdragen, de andere helft werd door het klooster betaald.
- Vijf dagen in het jaar moest hij hand en spandiensten verrichten voor het klooster, bijv. door turf te brengen. Met Pasen moest hij zijn beleefdheid tonen door een boterbrood, 100 verse eieren, een lam en een vet kalf te brengen.
- Mocht hij lastig gevallen worden door ruiters of voetvolk dan moest hij dezen maar niet al te veel tegenspreken. Het vlees en de wijn die dit zou kosten moesten genoteerd worden en zouden door het klooster worden vergoed.
- Lindemans en zijn vrouw moesten al hun bezittingen als onderpand stellen.
Zie voor het uitgebreide artikel met nog veel meer informatie "Maas- en Swalmdal 6", 1991, pag. 18-18 (Loe Giesen en Geer Selen)