De belegering van Roermond in 1577
8 okt 1577 - 4 jan 1578 : Beleg van Roermond door Oranje. ("Kroniek der Stad Roermond van 1562-1638" Door Fr.Nettesheim)
Op 21 juli 1577 kwamen 5 vendels Hoichduytschen van het regiment Pollwyler in garnizoen in Roermond. (Het Hoichduytsche regiment was een regiment dat voor de Spanjaarden vocht, en het Gelrische was Staats.) Drie vendels werden in de stad bij de burgers ondergebracht, en twee vendels in de voorsteden. De burgers werd opgedragen voorraden voor een maand aan te leggen i.v.m. de te verwachte belegering. Veel burgers waren aan de pest overleden of de stad uitgevlucht. Het vendel van hopman Caterbach lag op het Buitenop.
4 Oktober: In de weert geplundert Jan Thielen op Homberg woonachtig ¾ schaap, 2 verckens en een ryndt. 5 Oktober kwam bericht dat de Spanjaarden in Luxemburg te voet en te paard onderweg waren met veel geld voor Pollwylers troepen in Roermond, om de Nederlanden te bevechten.
Op 7 en 8 oktober hadden de troepen van Pollwyler zich verzameld op de markt, maar hij wist ze weer te kalmeren. Ze besloten toen de stad te houden. Op 9 oktober kwam een trompetter in de stad: Of ze zich maar over wilden geven? Pollwylers antwoord: Hij zal de stad alleen overgeven op bevel van Don Juan. Als ze (de Staatsen) zin in oorlog hebben, kunnen ze die krijgen: van Spanjaarden, Italianen, Bourgoignons en Teutschen ´s Avonds hebben 9 vendels van de Gelrischen zich te Swaemen ende Hyllenraedt gelegerd. Die zelfde nacht Pollwyler met enkele schutters het Gelrische leger in Swalmen aangevallen. Niet veel uitgericht, enkele goede soldaten gesneuveld. En "der vrouwe van Hillenrae hoff byden huyse gelegen, aengesteken ende verbrandt worden". In die zelfde nacht, toen de schutten om Asenray naar Hillenraedt trokken, hebben de Gelrischen van Swalmen de windmolen van de Voogd voor de Muerkenspoort (Venlosepoort) onklaar gemaakt. Tegelijkertijd hadden die Hoogduitsen veel hoornvee en over de 300 schapen van Herkenbosch en Melick binnen Roermond gebracht. De volgende dag ook nog alle vee van Merum, Herten en Ool en van Roer. Alle vee werd in Het Munster gezet. De dag daarna ook nog Horn en in het Ambt Montfort. Die zelfde dag weer een brief van Don Juan aan Pollwyler: "Ontzet binnen 3 weken."
12 Oktober: In de namiddag zijn de Gelrische, waarvan men dacht dat ze vertrokken waren, vanuit Maasniel weer naar de windmolen van de Voogd getogen en hebben die toen in brand gestoken, en toen de Gelrischen weer in hun legerplaats waren, zijn de Hoogduitsen uitgevallen en hebben, als wraak over het in brand steken van de molen, diversen hoeven en gehuchten te Maasniel aangestoken. o.a. de Broekhin en de Hoff op de Wyher,(die vanaf die tijd dan ook de Brandeweyer heet) en alles wat tot proviant voor de Staatsen kon dienen vernietigd. De volgende dag heeft overste Pollwyler de Carthuyser-windmolen aan de Nieler-poort,(waar nu het station is) en de Abdissen-watermolen aan de Roer versterkt. En zo ging dat, dag in dag uit ! Ook de strooptochten (ter proviandering) gingen, schijnbaar ongehinderd door de Staatsen, dagelijks door. Al die proviant was voor de soldaten, die hadden weldra meer en beter te eten dan de burgers, die dan ook weer eens in opstand kwamen. De huizen in de stad werden van loden dakgoten beroofd: om kogels van te maken ! o.a. Het wachthuis op de markt, de Minderbroeders-kerktoren en burgerhuizen.
Tussen 19 en 24 oktober was alles rustig bij de Staatsen. De Hoichduytschen hadden alle gelegenheid te provianderen: eerst Bracht, toen Vlodrop en Posterholt. Intussen de Abdissen-steyl versterkt i.v.m. de watermolens. Idem het vendel op Buitenop: een schants onder ´t grote bolwerk voor de St.Janspoort tot aan de Cattenthoren. 20 oktober: Pollwyler versiert "6000 ende etlicke hondert hollandsche keesen, uyt bringende viel duizent ponden, 56 tonnen herincx, 36 tonnen tarre, 7 tonnen boters, neffens etliche tonnen traens ende 7 kib stockviss," opgeslagen in het Karthuiserklooster.Om te stoken waren er geen kolen meer, dus sloopten de Hoichduitsen maar de huizen van de burgers om te stoken !
Op 27 oktober heeft Pollwyler de Muerkenspoort toegebollewerckt, en de volgende dag de Ezelspoort (Molenstraat) weer geopend i.v.m. de toegang tot de watermolens. De Nyeler-poort ook toegebollewerkt. De volgende dag kwam er bericht dat de graeff van Hollach (= graaf van Hohenlohe) van onder Venlo zou komen om Roermond te belegeren. Dus werd er weer eens flink geproviandeerd, "tot veeler burger groote schaede sich gestalt." Die zelfde avond, na het sluiten van de poort, stuurden de Gelrischen een geblindeerde tromslager de stad in met het aanbod dat alle drie vendels Hoich-duytschen een solt van 6 maanden zouden krijgen als ze zich overgaven. Dat werd afgeslagen. Die zelfde nacht staken de Gelrischen de Carthuseren-molen voor de Nyeler-porten gelegen in brand.
Op 29 oktober kwam weer een brief van Don Juan dat ze binnen 14 dagen ontzet zouden worden "mit versekeringe daerop vastelijck te vertrouwen." In die tijd hadden vier vendelen "knechten met seeckere ruyterie vanden vyandt" zich gelegerd in Ool, Merum, Herten en Linne en aan de Boonenberch "een starcke wacht gehalden." Roermond werd dus van twee kanten belegerd ! Om zich nog meer te versterken werd er weer lood van de daken gesloopt, en een grote verzameling "polver, salpeter, swavel" en andere artillerie-benodigdheden aangelegd. Op Allerheiligen kwamen nóg eens vijf vendelen bij die van Herten en Ool, en mocht er niemand meer de stad in of uit.
Op 2 november werd er uit de voorraad in het Carthuyser klooster kaas en haring uitgedeeld aan de soldaten. (Dat gebeurde regelmatig, als de soldaten weer eens begonnen te protesteren of ongeduldig werden van het lange wachten op Don Juan.) Vanaf 3 november lagen de Gelrischen ook bij de Kapel in het Zand, waar ze een brug over de Roer hadden gelegd. Ze hadden de stad compleet omsingeld, en de Hoichduyschen in de stad verwachtten dus ieder moment de grote aanval, maar die kwam niet. Pollwyler liet toen de beide voorsteden versterken en beval de bewoners met have en goed binnen de stadsmuren te gaan.
9 November: In de namiddag kwam er weer een geblindeerde trompetter van de Gelrischen de stad in. Ditmaal met een aanbod van 8 maanden soldts ! Weer gaf Pollwyler zich niet over. En hij wist zijn soldaten andermaal over te halen toch nog 14 dagen de stad voor Don Juan te houden. Ondertussen waren de Gelrischen uit Swalmen opgebroken en hadden zich te Maasniel en Leeuwen, dichter om de stad, gelegerd. Dagelijks werd er wel over en weer geschoten, en gescholden. De Staatsen scholden de Hoogduitsen uit voor :" Moffmaffen, moesbuyck, khoedieff, bourenverderver" etc. (Toen al scholden de Hollanders de Duitsers uit voor "Mof" ! Dat gebeurde in die tijd ook in Kampen.) Don Juan werd Dol Jenniske genoemd. De Hoichduyschen scholden de Staatsen uit voor "Conincx verraeders". Ondertussen werd alle ijzerwerk, loden goten en allerlei hout van de huizen in de stad geroofd, vooral van de verlaten huizen. In november verschillende keren weer eens haring uitgedeeld. Pollwyler moest diverse malen met allerlei smoesjes de soldaten, die ongeduldig geworden waren over het uitblijven van Don Juan, kalmeren. De troepen besloten de stad nog tot St.Nicolaas te houden. Het geplunder en gesloop van de huizen van de burgers nam met de dag toe.
Op 7 december verkondigde Pollwyler aan de burgers dat iedereen die niet genoeg eten meer had om de belegering, die nog lang kon duren, door te komen, de volgende morgen om 10 uur bij de Swartbroeckpoort moest komen om gezamenlijk de stad te verlaten. Ongeveer 50 jongens, meisjes, kinderen en enkele vrouwen verlieten de stad. Maar toen zij bij het Staatse leger kwamen werden ze weer terug gestuurd, want er bleek een vrouw bij te zijn die een brief voor Luxemburg bij zich had. Daarvoor had zij 12 rycksdalers gekregen van Pollwyler. Dat truucje was dus mislukt. Met een aanval van het Welschen leger op de Bonenberg als afleidings-manouvre, lukte het twee soldaten, met postduiven, door de linies te krijgen met een bericht voor Don Juan. Deze liet Pollwyler op de 12e december mondeling het bericht overbrengen dat hij binnen 10 dagen in Roermond aan zou komen. Met aan Spanjaarden, Italianen, Bourgoignons en Teutschen 3000 mannen, met twee zonen van overste Pollwyler, en de overste luitenant Blesy van Vegersheim. Pollwyler liet weer haring uitdelen, en de huizen werden verder "gesloopt". Het Gelrische leger liet weer eens vragen of ze zich nog niet wilden overgeven en kregen als antwoord buskruid in een papiertje gewikkeld. Op de daaropvolgende schermutselingen vielen veel slachtoffers onder de Hoichduytschen. Ook waren er veel door de pest in de stad omgekomen. De brouwers werd verboden van het graan bier te brouwen: alles was nodig voor brood.
Op 4 januari 1578 kwam een brief van de zoon van Pollwyler Constantino, meldende dat het ontzet op handen was. En niet lang daarna kwamen een paar Spanjaarden binnen Roermond met het bericht dat de heer Hyerges, stadhouder van het vorstendom Gelre, in aantocht was. De volgende avond om ongeveer 6 uur heeft overste Pollwyler op alle torens, speciaal de Exterenthorn (=tussen de Kapel-en Maasnieler-poort) triomf-schoten afgevuurt, de vuurpannen in de straten aan laten steken, pekkransen op de hoge grauwe en andere torens laten branden, en de kerkklokken laten luiden. De volgende morgen vertrokken de Staatsen over de Maas naar Venlo. En zo was het beleg van 13 weken op 4 januari 1578 afgelopen! Het ontzettingsleger bestond uit 24 vendels voetvolk en 7 benden lichte paarden Spanjaerden, Italianen, Bourgoignons en Welschen, die ´s avonds in Echt gelegerd werden, om te provianderen, dichtbij Maaseyck en Susteren. 6 januari: Plunderingen door de Hoichduytschen, tot in Horn. Ook in Linne en Merum door de Spanjaarden alles in brand gestoken wat er nog over was van de boerderijen.
Op 7 januari met de tromslag omgeroepen, dat iedere burger vrij en ongehinderd weer de stad in kon komen en hun bedrijf en beroep als vanouds kon uitvoeren, ook de Gulichse en Luikse en alle andere ingezetenen van het heilige rijk. Aan de onderdanen van de heerlijkheden Elmpt, Cruchten, Swalmen en Besel: op de 9e binnen Roermond te verschijnen om de schansen en vestingen door de Staeten aangelegd, te komen slechten. Op straffe van de vuur (?) of andere zware straffen. De burgers werd bevolen de wegen te repareren. 10 januari: Luitenant Blesy van Vegersheim neemt kommando van de stad over. Overste Nicolas, vrijheer tot Pollwyler en Wilrethall etc. vertrekt met zijn 2 zonen Constantino en Rodolpho met zijn hofhouding en de Graaf de Lodron naar Don Juan. De 12e januari zijn de Spanjaarden met het grootste deel van het leger naar het ampt Crieckenbeeck getogen, "edoch den Gulisschen dorpen als Tegelen, Kaldtkirchen, Pyel ende Pacht meer schaeden toegefuecht; al den Geldersschen, hebben sich selbighe mael oick tho Venlo aenden galgenberch laeten sien ende einen meulen daer aen gesteken ende damit van daer getoegen naer Kaldtkirchen ende voirt op Lobbroch ende soe voirt weder te rugge op Ruremunde ende hun in ierer vuerigen leger inden ampt Montfort gelacht, dat welck soe gantz uyt geten wass, hebben derhalven die Gulisschen dorperen te meer moeten lyden, tot dat sy den 21 january daer nae dat leger opgebroecken ende wederopwarts naar Lymborch vertoegen, als sy doch te voeren de stadt Ruremunde beneffens polver ende loot mit eene besondere quantiteit van weyt ende rogghe, soe inden lande van Gulich oick eynsdeils to Maseyck gegolden wart, nootturftelick voir etliche maenden geproviandeert hedden.
Ziet u slechts 1 pagina?klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"