Beeldenstorm in Roermond
Zie ook:
Bisschop Lindanus van Roermond
Stadskroniek Roermond 1566
Beschrijving beeldenstorm Roermond door Habets
Brief Oranje 1572
Plundering Roermond 1572
Belegering Roermond 1577
Volledige website voorouders uit Midden-LimburgVolgens J. De Rek (in "van Boergondië tot Barok") was er een algehele malaise ontstaan in de Nederlanden vanaf ongeveer de tweede helft van de 16e eeuw. In de eerste helft van de 16e eeuw waren er veel instellingen opgericht om arme mensen van de meest noodzakelijke behoeften te kunnen voorzien. Vanaf die tijd werd het bedelen verboden. Maar het aantal mensen dat hier gebruik van wenste te maken was rond 1550 zo explosief gestegen, dat lang niet iedereen geholpen kon worden. Het bedelen werd dus weer toegestaan. Dit is een graadmeter voor de faname van de levensstandaard. Alleen al daardoor kun je dus van een zekere explosieve situatie spreken.
J.G.C. Venner heeft ook onderzoek gedaan naar de oorzaak van de religieuze onrust in Limburg en met name in Roermond. Dit onderzoek van meer dan 50 pagina's kun je nalezen in "Roermond, stad met verleden" (zie belangrijke bronnen). Hierna een korte samenvatting van dit artikel.
Een van de oorzaken van algemene onrust was de slechte sociaal economische toestand, waar Roermond zich begin 16e eeuw in bevond. Het aantal inwoners was met meer dan 1000 afgenomen, doordat de lakenindustrie in elkaar stortte en ook de bierbrouwers het moeilijk hadden. Deze twee nijverheden waren de basis van de welvaart in eerdere tijden.
Verven van lakens. Brits Museum, Londen.
Roermond kon een bloeiende lakenindustrie ontwikkelen dankzij de snelstromende Roer. Hier waren 9 watermolens, waarvan er twee, een tijdlang zelfs drie waren ingericht als volmolen. Een volmolen kon de arbeid verrichten van veertig voetvollers en de toepassing van deze technische vinding verlaagde de kosten van de lakenindustrie zeer.
Toen de invoer van goedkope wol uit Engeland stil kwam te liggen en met name Engeland ook duchtig ging concurreren met goedkope wolproducten, en ook het linnen opkwam, was het gedaan met de Roermondse lakenindustrie. Veel wevers vertrokken naar het platteland. Roermond was ook een belangrijke brouwersstad, doordat Roermond binnen het ambt Montfort in 1472 een privilege op het brouwen van bier had gekregen. Aanvankelijk mocht er volgens deze regeling alleen in Roermond worden gebrouwen, later ook elders, maar toen werden de brouwerijen buiten de stad door Roermond belast met een stevige accijns, die daarmee een van de vaste inkomstenbronnen voor de stad vormde. In 1547 kochten de kruisheren het mouthuis met alle rechten en toebehoor omdat de stad in financiële nood verkeerde. In 1549 verkocht de stad een volmolen aan de abdis van Munster. Van oudsher hoefden kloosters ook geen of minder belasting te betalen. Zo kregen geestelijken een toenemende invloed op de stedelijke economie, waar de gilden met afgunst naar keken. Klap op de vuurpijl was de slechte graanoogst van 1565-1566. De stad Roermond verbood voor twee jaar graan te gebruiken voor de productie van bier. Door de invoer van graan ontstond er wel geen voedseltekort, maar de bierbrouwers leden ongetwijfeld een grote strop.
In Roermond waren sinds de dertiende eeuw vier mannenkloosters en vijf vrouwenkloosters gesticht. Door aankoop, schenkingen en erfenissen nam het bezit van deze kloosters gestaag toe. Omdat daardoor de inkomsten van de stad afnamen werd in 1467 al besloten dat kloosters niet meer binnen "den gericht van Ruremonde" grond mochten kopen of erven. In 1525 moesten kloosters ook voor de eerste keer belasting gaan betalen, hetgeen zij in eerste instantie slechts voor enkele jaren wilden doen. De gilden kwamen in opstand en barricadeerden de kloosterpoorten. Toen sloten de kloosters alsnog een akkoord over deze belasting. Ook andere ruzies, zoals de prominente plaatsen in de processie van de deken en het kapittel ten koste van de plaats van de pastoor, maakten de verstandhouding van de burgerij met de kloosters slecht. Na de stadsbrand van 1554 wilden de kloosters gewoon dat betalen van de huur van inmiddels afgebrande huizen die zij bezaten in de stad doorging. Door bemiddeling van de magistraat werd dit uiteindelijk voorkomen, maar de magistraat moest in plaats daarvan aan de kloosters een vergoeding betalen. Er was door al deze dingen inmiddels een zekere anti-clericale houding ontstaan.
In 1559 zou er een nieuwe indeling van bisdommen van kracht worden. Roermond zou een zelfstandig bisdom worden en los komen van Luik. Als bisschop werd benoemd de beruchte inquisiteur uit Friesland Lindanus. Charles de Brimeu, stadhouder van Gelder moest de Roermondenaren overtuigen. De magistraat wilde niet akkoord gaan dan na overleg met de gilden. De magistraat vroeg uiteindelijk om deze zaak door de staten van Gelre te laten beslissen. Het was duidelijk dat de meningen binnen de magistraat en de burgers verdeeld waren. Zowel de stadhouder als ook het hof (Margaretha van Parma) concludeerden dat de installatie van Lindanus religieuze en politieke onrust tot gevolg zou hebben. Ondanks verdere verzoeken van Philips II om deze kwestie snel te regelen duurde het tot 1569, toen Alva de zaak hardhandig aanpakte en Lindanus alsnog geïnstalleerd werd.
Ook in Roermond en omgeving kwamen in de loop van de 16e eeuw Lutheranen, Calvinisten en Anabaptisten. Bij Echt en Herkenbosch waren regelmatig buiten de dorpen hagepreken, later ook in de stad Venlo en uiteindelijk ook in Roermond. In het Gulikse lieten verscheidene hertogelijke ambtenaren, zoals Willem van Rennenberg, de drost van Born, de hervormden toe en beschermden ze zelfs. Gillis van Aken, geboortig uit Susteren en een van de naaste medewerkers van Menno Simons was in deze streken zeer actief. Uiteindelijk werd hij aangehouden en in Antwerpen in 1557 onthoofd. In Roermond waren ook sommige onderwijzers aan de stadsschool hervormingsgezind, en zelfs binnen de kloosterpoorten van de Minderbroeders waren "verdachte" personen. In 1565 preekte de calvinist Engelbertus Faber in de buurt van Roermond. Hij werd door geestverwanten binnen de stadsmuren gehaald, maar door de schout weer verwijderd. Enkele weken later werd hij weer binnengehaald en nu kregen ze hem niet meer weg: 8 september 1565 preekte hij op de markt. Margaretha van Parma werd van deze onwikkelingen op de hoogte gesteld. Zij wees op de toegevendheid van de koning, die bepaald had dat in het hertogdom Gelder geen inquisitie ingevoerd zou worden mits de burgers zich op godsdienstig gebied zouden gedragen. Op 1 september kwam in Nijmegen een landdag bijeen, waar afgevaardigden van de kwartieren van Arnhem, Roermond en Nijmegen aanwezig waren. Men wilde naar Nijmeegs voorbeeld voor het hertogdom Gelre en het graafschap Zutphen een soort godsdienstvrede uitroepen. Zowel de katholieke als de calvinistische godsdienstuitoefening zou dan worden toegestaan en dingen als beeldenstorm en onderlinge tweedracht zouden ten zeerste worden afgekeurd. In Roermond nam inmiddels de druk van de Calvinisten op de magistraat toe. Pastoor Haen sloot de parochiekerk en gaf de sleutels aan de schout. Dit prikkelde de calvinisten om met breekijzers de kerk open te breken en er nieuwe sloten in te maken. Vervolgens ontnamen ze ook de stadssleutels aan de magistraat. De kathedraal was zonder beeldenstorm door de calvinisten ingenomen en er werd daarna gepreekt door Faber. De kostbaarste sieraden waren er overigens al in een eerder stadium door de magistraat uitgehaald. Stadhouder Brimeu dreigde nu met het opzeggen van de stadsprivileges van Roermond. Dit was de druppel: in de nacht van 4 op 5 October 1566 werden altaren en beelden van de Kathedraal vernield. Zelfs graven werden opengebroken. Een deel van de ontheiligde beelden werd verbrand. Brimeu eiste nu dat de Roermondenaren hun predikant zouden wegsturen, maar deze gaven daar geen gehoor aan. Toen in Maart 1567 Habsburgse troepen beschikbaar kwamen trokken deze naar Limburg om de orde te herstellen. De Maastrichtenaren gaven zich 12 april 1567 over. De Roermondse magistraat zette vervolgens alles in het werk om te voorkomen dat ook in hun stad soldaten zouden worden gelegerd. Nu lukte het hun om de burgers te overtuigen en de predikant liet zich verwijderen. Hij ging overigens een klein eind verder binnen de grenzen van Gulick verder met preken. Omdat de Habsburgse soldaten meer nodig bleken voor andere steden als Amsterdam duurde het nog een tijd voordat er uiteindelijk twee vendels gestuurd konden worden, die er voor moesten zorgen dat er niet weer binnen de stadsmuren van Roermond door Calvinisten en andere hervormingsgezinden gepreekt werd. Toen Margaretha van Parma vervangen was door Alva gelastte deze in 1568 uitgebreide onderzoekingen naar de gebeurtenissen van de afgelopen jaren. Iedereen die verdacht werd van deelname aan de nieuwe godsdienstige activiteiten werd gearresteerd. De meeste gereformeerden, anabaptisten enz. waren inmiddels al vertrokken naar andere, meest Gulickse gebieden. Een anabaptist die weigerde zijn geloof af te zweren werd gemarteld. Toen zwoer hij het geloof alsnog af. De staten wilden hem verbannen, maar op last van Alva werd hij 31 december 1569 onthoofd.