De grenzen en het bestuur van Limburg tussen 1814 en 1843

 

In 1814 trokken de Fransen weg uit Limburg. Tussen dat tijdstip en 1843 zijn diverse keren afspraken gemaakt m.b.t de grenzen, totdat uiteindelijk de definitieve grenzen zoals ze ook nu nog bestaan werden vastgelegd.
We gaan nu na wat er allemaal speelde in die tijd en hoe anders Limburg, en dus ook Nederland, België of Duitsland er uit had kunnen zien als de definitieve besluiten op een ander moment hadden plaats gevonden. Het verhaal welk nu volgt is grotendeels gebaseerd op de studie over deze periode van Dr. E. M. Th. W. Nuyens uit 1956. (Zie belangrijke bronnen)

 

1794-1814

De Franse tijd

In de Franse tijd is Limburg ongeveer 20 jaar geannexeerd geweest door Frankrijk. Ook in die tijd zijn er vooral kantonale grenswijzigingen geweest. Toen de Fransen in 1814 vertrokken lieten ze met betrekking tot deze streken met name het departement van de Nedermaas en het departement van de Roer achter. Het grootste deel van het huidige Nederlands en Belgisch Limburg is afkomstig van het departement van de Nedermaas. Op het kaartje hierboven zien we het departement Nedermaas met de diverse kleuren die betrekking hebben op de arrondissementen waarin het departement verdeeld was. Het grootste deel van Nederlands Noord-Limburg + een klein gebied bij Roermond + de omgeving van Sittard zijn afkomstig van het departement van de Roer. (Hier aangegeven met de naam van het voormalige hertogdom Gulick en het voormalige koninkrijk Pruissen.) Slechts kleine delen van het huidige Limburg komen van nog andere departementen: delen van de gemeenten Vaals, Wittem, Noorbeek en Eijsden hoorden toen bij het departement van de Ourthe. In Belgisch Limburg hoorde een deel van de gemeente Lommel bij het voormalige departement van de Monden van de Rijn. Het gehele departement van de Nedermaas, met uitzondering van het kanton Nederkruchten en een deel van het kanton Rolduc behoort zo ook thans nog tot Nederlands of Belgisch Limburg. Uiteindelijk is de departementale indeling van de Fransen dus een van de pijlers van de indeling van de huidige provincies. Het grootste verschil met de huidige toestand is het feit dat een klein deel van het departement van de Roer nu bij Nederlands Limburg hoort. Verder hoort het departement van de Maas nu deels bij Nederlands en deels bij Belgisch Limburg. Daarnaast zijn er nog een aantal kleinere grenswijgingen. Onderstaande studie is met name gebaseerd op de ontwikkelingen in het departement van de Nedermaas.

1814-1815

Overgang van Franse tijd naar Limburg als onderdeel van Nederland

Het eerste wat gebeurde was dat de arrondissementsindeling en de kantonale indeling van het begin van de Franse tijd, die van 1796, werd overgenomen. De veranderingen van de indeling in 1802 werden weer teruggedraaid: het departement van de Nedermaas kreeg weer 30 ipv 23 kantons. Er waren drie arrondissementen: Maastricht, Roermond en Hasselt. (op de kaart: rood, geel en groen) Het arrondissement Maastricht werd tot eind april vanuit Tongeren bestuurd, omdat de stad Maastricht tot die tijd nog in Franse handen was. Het gehele departement werd voorlopig bestuurd door een centrale commissie met 9 leden, drie uit elk arrondissement. Van deze bestuursorganisatie waren echter de voormalige generaliteitslanden, de "Hollandse plaatsen", uitgezonderd. (Op het kaartje in blauw aangegeven) Deze werden namens de souvereine vorst van Oranje in bezit genomen door diens commissarissen. Feitelijk was deze in bezit name overigens illegaal. In artikel 12 van het traktaat van den Haag uit 1795 was bepaald dat deze gebieden tot Frankrijk behoorden als schadeloosstelling voor de toen door Frankrijk aan Nederland teruggegeven gebieden. Dit traktaat is nooit gevolgd door een ander traktaat en was dus feitelijk nog rechtsgeldig.
Toen eind april 1814 ook Maastricht werd ingenomen wilden de bezettende mogendheden niet dat daar ook afgevaardigden van de prins van Oranje bij aanwezig waren. De Nederlandse vorst, beducht dat hij misschien niet het voormalige gebied terug zou krijgen, kreeg bij het verdrag van Parijs van 23 april voor elkaar dat er een artikel werd toegevoegd dat zijn commissarissen vestingen, forten of militaire nederzettingen buiten het departement van de Monden van de Rijn die nog in handen van de Fransen waren mocht innemen. Hiermee kon alleen maar Maastricht bedoeld zijn, toen de enige vestingplaats die de Fransen nog hadden. 8 mei, na de inname van Maastricht, werd er tussen de bezettingsmacht en de prins van Oranje met betrekking tot Maastricht een overeenkomst gesloten met daarin 7 punten:
  1. Totdat de hoogste bestuursraad van de veroverde landen, die toen te Basel resideerde, een beslissing zou nemen mocht de prins Maastricht bezet houden.
  2. De commissarissen van de prins zouden de gouvernementscommissaris van het departement van de Nedermaas niets in de weg leggen
  3. Alle bestuursambtenaren en gerechtsambtenaren van Maastricht zouden door beide partijen samen benoemd worden
  4. De achtergelaten bezittingen van de Fransen zouden worden geinventariseerd en nog door niemand worden opgeëist.
  5. De gouvernementscommissaris zou alle administratieve papieren van de Franse tijd krijgen. Commissarissen van Oranje mochten deze wel inzien.
  6. Militaire bewaking van de archieven mocht niet worden geweigerd.
  7. Beide partijen moesten beloven bij onenigheden openlijk en vertrouwelijk overleg te voeren om tot een oplossing te komen.
De prins trok vervolgens naar Parijs, waar nog steeds over de toekomst van de bezette gebieden gesproken werd. 31 mei kwam er een vredestraktaat waarbij Holland, geplaatst onder de souvereiniteit van het huis van Oranje, gebiedsuitbreiding zou krijgen. Het nieuwe gebied zou in ieder geval liggen tussen de zee, de grenzen van Frankrijk en de Maas. De grens op de rechtermaasoever zou worden geregeld naar de eisen van de militaire verdediging van Holland. Landen gelegen op de linkermaasoever die tot voor kort bij Frankrijk hadden behoord zouden gebruikt mogen worden tot vergroting van Holland en/of als schadeloosstelling voor oorlogsschade aan Pruissen. Een dag later werd overigens afgesproken om pas bij een bijeenkomst in Londen of Wenen tot een definitief besluit te komen. Tot die tijd zou het gehele gebied bezet worden door troepen van de verbonden mogendheden. Het gebied tussen Rijn, Maas en Moezel zou bezet worden door Pruisische troepen en ook tot die tijd door Pruissen bestuurd worden. Feitelijk zouden dus alle troepen van Oranje ten oosten van de Maas weg moeten, en ook de commissarissen uit de landen van Overmaas, Maastricht en Venlo moeten vertrekken. (zie kaartje links) Deze weigerden dit overigens nog steeds, ondanks de overeenkomst! 11 augustus 1814 besloot de prins dat de burgemeesters zich alsnog moesten schikken naar het bestuur van de Pruisische bezetters. De commandanten van de vesting Maastricht en Venlo moesten hun gezag beperken tot het behoud van de vesting en zich verder niet met het bestuur bemoeien.
12 september 1814 kwam er een nieuwe re-organisatie: de departementen van de Nedermaas, De Ourthe en Sambre en Maas op de rechtermaasoever werden samengevoegd tot een nieuw departement: dat van Maas en Ourthe, met Luik als hoofdstad. Bij dit nieuwe departement werden gevoegd de kantons Sittard en Heinsberg, die tot dusver onder het departement van de Roer hadden geressorteerd. De kantons Gulpen en Rolduc werden afgescheiden en geplaatst onder de cercle Aken, behorende bij het departement van de Roer. Tot het congres van Wenen enkele maanden later bleef deze toestand bestaan. Daar werd een en ander weer teruggedraaid. (Hoe anders had alles er kunnen uitzien als dit definief was gebleven....)
1 januari 1815 kwam er weer een concessie aan de prins van Oranje: de generaliteitslanden aan de westelijke kant van de Maas (Groot Loon, Hees, Hoepertingen, Koninksem, Mechelen, Mopertingen, Nerem, Paifve, Rutten, Sluizen, Stevensweert (niet het dorp, alleen de vesting), Veulen, Vlijtingen, Vroenhoven en Zepperen werden bij de provincie Brabant gevoegd. Ook Maastricht en Venlo kwamen hierbij.

Een fragment van de oostgrens zoals vastgesteld tijdens het congres van Wenen. 12 mei 1815, tijdens het congres van Wenen, werden eindelijk wat meer definitieve grenzen afgesproken. Aan de commissaris generaal van de koning der Nederlanden, Verstolk van Soelen, werd het volgende gebied overgedragen:

Vooral de afspraak dat Nederland grenzen kreeg in Noord-Limburg, waarbij een vaste afstand ten oosten van de Maas de grens bepaalde, had tot gevolg dat delen die vroeger bij Gulick of Pruissen hoorden nu bij Nederland kwamen. (o.a. Tegelen en een groot gebied ten noorden van Venlo)

1815-1830

Limburg als onderdeel van Nederland

Na de afkondiging van de grondwet van 24 augustus 1815 bleef het bestuur van Verstolk van Soelen en dat van Noord Brabant over de generaliteitslanden nog anderhalve maand voortduren. Op 9 oktober 1815 kwam Limburg onder een eigen gouverneur en werd ingedeeld in twee arrondissementen (zie kaartje beneden). Vooral aan de oostgrens is er nogal wat gesteggel. Wat te doen met Tegelen, Melick en Herkenbosch? Deze gemeenten waren door Pruissen in bezit genomen, maar volgens het verdrag van Wenen zouden ze bij Nederland komen. 26 juni 1816 werd er dan uiteindelijk een grenstractaat met Pruissen gesloten. De oostgrens zoals daar bepaald komt grotendeels overeen met de huidige oostgrens. Bij Vaals werd een deel van de Pruissische gemeente Laurensberg gevoegd, Bij Bocholtz een deel van Richterich, een deel van Kerkrade werd aan Pruissen afgestaan, evenals het nog resterende deel van Rolduc. Ook een deel van Rimburg (thans Ubach over Worms) kwam aan Pruissen. Daarentegen kwam het gehucht Wintraken en een punt van Hillensberg aan Nederland. Wehr (Broeksittard) kwam bij Nederland. Ook Nieuwstad werd uitgebreid en Melick en Herkenbosch kwamen alsnog aan Nederland. Ook de stukken van Maasniel en Swalmen, die eerder bij Pruissen waren geplaatst, werden weer teruggegeven. Een klein deel van Maasniel bleef echter aan Pruissen, en een stukje van de gemeente Brüggen werd bij Swalmen geplaatst. Belfeld werd uitgebreid met Malbeek, welk eerst bij het Pruissische Bracht hoorde. Ook Tegelen kwam nu definitief bij Nederland en kreeg zelfs nog een deel van Kaldenkirchen. Al deze grensuitbreidingen waren het gevolg van de bepaling dat de grens op een afstand van minstens 800 Rijnlandse roeden van de Maas verwijderd moest blijven, zoals al op 31 mei 1815 in Wenen was bepaald. Ook in Noord-Limburg vonden om dezelfde reden gemeente- en daardoor ook landcorrecties plaats.

Het grootste deel van het huidige Nederlands Limburg werd in 1815 bij het arrondissement Roermond geplaatst. Westelijk daarvan lag het arrondissement Hasselt. 14 februari 1818 kwam het arrondissement Maastricht erbij. Het verloren gegane deel van het arrondissement Roermond in het zuiden werd dan naar het westen toe gecompenseerd doordat een deel van het arrondissement Hasselt bij Roermond kwam. Feitelijk werd er voor een goot deel weer teruggegaan naar de arrondissements-indeling van het departement Nedermaas zoals die was op het eind van de Franse tijd (zie kaart helemaal bovenaan dit artikel.) Vooral dit laatste had uiteindelijk ook consequenties voor de latere grensverdeling tussen Nederland en België. Immers kwamen nu o.a. Weert en omgeving bij Roermond. Tot aan de Belgische opstand van 1830 bleef dit de indeling.

Met betrekking tot bestuursrecht was er in deze Nederlandse periode nog een onderscheid tussen steden en plattelandsgemeenten. De steden (Maastricht, Tongeren, Sittard, Hasselt, St. Truiden, Roermond, Venlo, Maaseik en vanaf 26 febr. 1818 ook Weert) konden zelf hun raadsleden kiezen. Op het platteland werden de leden van de gemeenteraad rechtstreeks benoemd door gedeputeerde staten. Bij vragen vanuit het platteland die met provinciale zaken te maken hadden moesten de plattelandsgemeenten zich wenden tot de voorzitter van de betreffende arrondissementsraad, die dan de vragen doorspeelde aan de gedeputeerde staten van de provincie. De steden konden wel rechtstreeks met de provincie corresponderen. Aan het hoofd van de provincie stond de gouverneur, die door de koning benoemd werd. Hij was voorzitter van zowel provinciale staten als gedeputeerde staten en had in beide organen een beslissende stem. Alle zaken die het landsbelang mogelijk konden schaden moest hij bewaken en hij kon er zijn veto over uitspreken. Zo wilde de provincie bijv. in 1828 de belasting op het gemaal afschaffen, maar omdat de belastingopbrengst voor het land was verzette de gouverneur er zich tegen en ging het plan niet door. Op de Maas werd doorvoerbelasting geheven door Nederland en Frankrijk, dat wist de provincie wel af te schaffen in 1819, vanaf toen gold de Franse belasting niet meer. De provinciale staten kenden 60 vertegenwoordigers: 20 leden vertegenwoordigden de ridderschap (door hen zelf gekozen) 20 leden vertegenwoordigden de steden en 20 leden vertegenwoordigden het platteland. De steden kozen zelf hun afgevaardigden (Maastricht had 6 vertegenwoordigers, Roermond 3, later 2, de andere steden 2 of 1 vertegenwoordigers). Het platteland koos op een ingewikkelde manier via 20 kiesdistricten hun vertegenwoordigers. Overigens waren er pas verkiezingen vanaf 1818, daarvoor werden de leden nog door de koning benoemd. De provinciale vergaderingen stelden provinciebegrotingen op, kozen leden voor de tweede kamer en waren belast met de uitvoering van landelijk voorgeschreven wetten. Het merendeel van deze werkzaamheden werd uitbesteed aan gedeputeerde staten, die met de gouverneur het dagelijks bestuur vormden. Daarnaast waren er nog arrondissementscommissarissen, die door de koning benoemd werden. Zij moesten toezicht houden op de administratie van de plattelandsgemeenten, en waren zoals gezegd ook tussenschakel voor de plattelandsgemeenten naar provinciale staten.

1830-1839

Limburg als onderdeel van België

Toen België zich in de loop van 1830 van Nederland afscheidde, ging geheel Limburg mee. Alleen Maastricht bleef nog door Hollandse troepen bezet. De hoofdstad van het arrondissement Maastricht werd daarom Tongeren, en de gouverneur van de provincie Limburg ging zetelen in Hasselt. Januari 1831 werd het arrondissement Maastricht in tweeën gesplitst: het deel ten westen en het deel ten oosten van de Maas. Naast Tongeren werd Valkenburg arrondissementshoofdstad. De verdere arrondissementsindeling bleef hetzelfde als voorheen: Roermond en Hasselt. In 1836 werd geregeld dat het grootste verschil tussen steden en plattelandsgemeenten kwam te vervallen. Er werd nu een provinciale raad benoemd, zonder verschil in standen, waarbij alle leden direct gekozen werden. Deze vaardigde een permanente deputatie af (gedeputeerde staten), welke samen met de gouverneur de provincie bestuurde. De gouverneur werd verder zijn beslissende stem ontnomen. België had op dat moment een veel moderner kiessysteem dan Nederland.

1839-1843

De splitsing van Limburg in twee delen.

Limburg wilde niet bij Nederland in 1839, maar bij de conferentie in Londen werd niet naar de mening van de Limburgers gevraagd. Het grootste deel van de bevolking was buitengewoon tevreden met het moderne Belgische bestuur. Nederlands Limburg voelde zich meer dan ooit als een vreemde eend in de bijt, en werd door de rest van Nederland ook als zodanig beschouwd. Het is typerend dat op een "Algemeene kaart van het koninkrijk der Nederlanden" uit het jaar 1841 van Le Clerq Limburg slechts tot en met Roermond er op staat, eigenlijk alleen het deel wat er wel op moest komen als je de provinciegrens van Noord-Brabant naar het oosten doortrok. De raadsvergadering van Sittard klaagde op 27 Maart 1848 bij een rekest aan de koning dat "als iemand uit dit hertogdom komt hem alleen al door dit feit elke kans tot bevordering wordt ontzegd".

Bij de onderhandelingen van 1839 was ook overeengekomen dat Nederlands Limburg als "hertogdom" onderdeel van de Duitse bond zou gaan uitmaken, dit ter compensatie van het afstaan van het westen van Luxemburg aan België. Dit lidmaatschap, welk eventueel tot gevolg had kunnen hebben dat Nederlands Limburg in zijn geheel bij Duitsland was gekomen, duurde tot 1866, toen deze bond werd opgeheven. In 1848 kregen de Limburgers zelfs de gelegenheid om te stemmen of ze zich wilden afscheiden van Nederland en bij Duitsland wilden horen of niet. Een niet zo grote meerderheid stemde toen voor afscheiding. Dit besluit is evenwel nooit uitgevoerd en toen de Duitse bond in 1866 werd opgeheven waren deze plannen definitief van de baan. Langzaam groeide de provincie daarna toe naar de rest van Nederland.

19 april 1839 toen de Belgische kwestie definief werd geregeld werden de grenzen opnieuw vastgesteld. Limburg werd dus gesplitst in een Nederlands deel en een Belgisch deel. Diverse grenskwesties bleven liefst 4 jaar spelen. In Londen was bijv. bepaald dat Bergerot, Stramproy, Neeritter, Ittervoort en Thorn met hun "banlieus" bij Nederland zouden horen. Maar wat werd er verstaan onder banlieu? Uiteindelijk werden naar aanleiding van de discussies hierover diverse gemeentegrenzen herzien. Ook in bijv. Zuid-Limburg vonden er discussies met grenswijzigingen tot gevolg plaats. Bij Vaals werden enkele delen van Gemmenich gevoegd. Wittem kreeg een stukje Sippenaeken, Sippenaeken een ander stukje Wittem. Eijsden moest een stukje afstaan aan Moelingen, enz. De grenzen zoals uiteindelijk in 1843 definitief, zijn vrijwel gelijk met de huidige landsgrenzen.

 Ziet u slechts 1 pagina?
klik hier voor de volledige website
"Voorouders uit Midden-Limburg"