Boerenleven
Onbekende meester 16e eeuw.Koninklijke bibliotheek Brussel.
Dikwijls werd door mensen in een stad ook graan verbouwd vlak buiten de stad. In de kroniek van Roermond lezen we hoe herhaaldelijk "de halfman" met zijn karren moest komen opdraven, bijv. bij een terechtstelling. Een halfman is een grote pachter, die de helft van zijn opbrengst moet afdragen. (zie verder) Bij de ingang van de stad stonden of zaten vaak bedelaars.
Zie ook:
Boerenleven in Oirsbeek 1789
De halfman
Lijfeigenen en laten
Voogdgedingen in Swalmen 1662-1730
Boerenleven in Swalmen omstreeks 1755In de dorpen leefden de meeste mensen van de landbouw. Hetzij als dagloner, die in een zelfgebouwd lemen hutje woonde en zijn krachten verhuurde aan de grotere boer; hetzij als keuterboer, die grond bezat maar te weinig om van te leven en in de oogsttijd bij anderen werkte; of als zelfstandige boer met eigen land, hof en vee, maar dit waren er weinig; en dan nog de pachtboeren (meestal halfman) op de grote boerderijen van de kloosters of de gegoede burgerij in Roermond. Daarnaast waren er molenaars en handelaars en niet te vergeten de bierbrouwers. Hoe verder ze van het eigenlijke boerenwerk af stonden hoe beter ze het hadden. De grote pachtboeren vormden een klasse op zichzelf. Op een pachtboerderij werkten continu een aantal knechten en meiden, verder een herder een varkensjong etc en in het seizoen kwamen er tientallen werkers bij. Om dit te runnen was een mate van gezag en organisatietalent nodig en dat was niet dik gezaaid. Liep een pacht ergens ten einde dan vond de pachter, vanwege zijn bekwaamheden, gemakkelijk elders weer werk. De meest voorkomende pachtvorm was de halfpacht. In dit geval werd de oogst jaarlijks gelijkelijk verdeeld over de eigenaar en de pachter. Daartegenover stond, dat de eigenaar de kosten droeg van de behuizing. Ook als de boer grond in eigendom had moest hij toch het nodige afdragen. Elk stuk grond was ooit eigendom geweest van de "Heer" en toen deze de grond aan de boer gaf, als tegenprestatie voor bv hulp bij gevechten, werd overeengekomen, dat de boer jaarlijks iets aan de Heer gaf. Tot in de 18e eeuw was dat in natura, bv een kalkoen of een bepaalde hoeveelheid rogge etc. Via deze cijnsen, die aan een bepaald stuk grond gebonden waren en die bij overdracht van de grond mee gingen, is men nu in staat de geschiedenis van de eigendommen en de vorming van de veldnamen te traceren. Ook kreeg de kerk een tiende van de opbrengst.
Arcen, Jan de Beijer, rond 1740.
Hoe zag de landbouw er verder uit? Als voorbeeld Swalmen in Midden-Limburg. Hier is veel bos, maar ook moeras, en verder is de grond erg arm. Tot aan de Franse tijd volgde men hier in de landbouw het drieslagstelsel: In de winter werd het land ingezaaid met meestal rogge en boekwijt. Een ander deel van het land werd 's zomers ingezaaid met peulvruchten of voedergranen (spelt, gerst, haver en ook rogge). Een derde deel liet men braak liggen en dat werd gebruikt om het vee te laten grazen. Zo werd het braakliggende terrein tegelijk van mest voorzien. Voor de winter werd de braak van onkruid ontdaan en opnieuw gebruikt voor de winterslag. Alle drie de stukken land werden iedere keer voor een andere functie gebruikt. De volgorde was: winterslag, zomerslag, braak enz. Ook de stoppelvelden na de oogst werden voor beweiding gebruikt. Van oudsher mocht daar ook andermans vee op grazen. De veldbode stelde vast wanneer het stoppelveld voor beweiding gesloten moest worden, wie de omheiningen moest aanbrengen of moest herstellen. Het drieslagstelsel vormde ook de basis van de driejaarlijkse pachtcontracten.
Behalve deze grote landbouwgebieden waren er ook veel kleinschaliger opgezette stukken grond, de zogenaamde kampen (Slabberskamp, Schuttekamp enz.). Hier werd geen drieslagstelsel op toegepast. Producten van de kampen waren bijv. kool, wortelen, vlas (voor linnen) en hennep (voor touw). Kampen kun je op de kaarten van bijv. landmeter Smabers hier en daar goed terug vinden:
Dan had je nog de woeste gronden: bossen, heide en moerassen. De dorpelingen hadden hier meestal gemeenschapsrecht om het vee te laten grazen. De heide was ook belangrijk voor de bijenteelt (was voor kaarsen en natuurlijk de zoetstof honing). Van de heide en brem werden ook bezems gemaakt en de biezen uit het broek leverden materiaal voor stoelmatten en dakbedekking. Soms werd ook roggestro gebruikt als dakbedekking. (Na de stadsbrand van 1554 in Roermond daar uitsluitend lei, aangevoerd vanuit de ardennen).
In de herfst werden de varkens het bos ingejaagd, nadat ze eerst waren gebrandmerkt (door ambtenaren uit Bracht.) Dit om te voorkomen dat de beesten bij de verkeerde eigenaren zouden komen. Het bos leverde verder timmerhout en sprokkelhout (brandhout). Het gebruik van het bos was streng geregeld. Je mocht alleen kappen in gemeentebossen (niet in die van kasteel Hillenraed in Swalmen bijv.) De verdeling van het kaphout vond plaats op basis van de grootte van de bouwgrond of behuizing. Leem uit de leemkuilen werd gebruikt voor vakwerkhuizen (zoals nu nog te zien in bijv. Reuver) en voor dorsvloeren.
Tot slot was er nog de dries. Driessen zijn langdurig braakliggende akkers op lichte grond, die gebruikt werden om schapen op te laten grazen (schapendries, boekweitdries). Doordat de schapen na enige jaren zo veel mest hadden achtergelaten op deze gronden, waren ze weer geschikt voor het drieslagstelsel. Koeien werden overigens in de eerste plaats gehouden voor de mest. Ze stonden vaak op heideplaggen in de stal. Na een tijd kwamen er nieuwe plaggen en alle plaggen raakten doordrenkt van de koeiemest. Tegen het einde van de winter stonden de koeien bijna tot aan het plafond in de schuur door de steeds meer opgestapelde plaggen. Deze doordrenkte plaggen werden naar het land gereden en vormden een prima mestlaag voor de gewassen.
In de dorpen stonden de huizen aanvankelijk vrij ver van elkaar. In de loop van de eeuwen werden grote tuinen of boomgaarden gekapt om plaats te maken voor nieuwe huizen. Toch bleven de meeste huizen tot ver in de 19e eeuw meestal hun agrarische functie houden. Net als in de stad waren er een of meer gezamenlijke waterputten, maar lag de boerderij wat verder dan had die een eigen put.
Boerderij Schandelo omstreeks 1930.
Wat stond er in een huis in een dorp. Bij boerderijen uiteraard allerlei gereedschappen en materialen die te maken hadden met het boerenbedrijf. Een indruk van de waarde en de soort huisraad kun je krijgen bij de verkoop van spullen uit de inboedel van een overleden schepen en diens vrouw in 1792 in Belfeld.
Bronnen:
Website Heijnders, achtergronden
Ramakers: Honderd eeuwen Swalmen (zie belangrijke bronnen)
Kroniek voor Beesel, Belfeld en Swalmen Loe Giesen 1792.